Emancipatie van de verpleegkunde

Oproep voor verpleegkundigen na de Tweede Wereldoorlog

Bron: Annemarie Cottaar (2003). Zusters uit Suriname. Naoorlogse belevenissen in de Nederlandse verpleging. Amsterdam: Meulenhoff, pag. 16. De in 2021 overleden Annemarie Cottaar stuurde mij de later ook gedrukte tekst van de rede door Drees toe. (Haar boek is overigens een van de allerleukste Nederlandse boeken over de geschiedenis van de verpleging! Zoek op www.Boekwinkeltjes.nl). Cecile sprak Annemarie Holwerda (94 jaar oud) op 7 juni 2024. Zij bood nieuwe inzichten. 

De allereerste oproep die de eerste na-oorlogse Minister van Sociale Zaken Willem Drees (PvdA) op 7 september 1945 op de radio doet is: Het Nederlandsche Volk vraagt Verpleegsters. NU!

De sterfte [onder zuigelingen en tbc patiënten] is sterk gestegen, terwijl het aantal patiënten dat zich bij consultatiebureaux meldt, zeer veel groter is dan vroeger. Onder de honderdduizenden die uit Duitsland terugkomen, bevinden zich helaas vele lijders aan open tbc. Als deze patiënten moeten thuis blijven, hebben zij niet alleen zelf geringer kans op genezing, maar vormen zij een groot gevaar voor besmetting.[…] Het moet mogelijk blijken verpleegsters bereid te vinden de zorg voor deze patiënten op zich te nemen.

Drees doet echter niet alleen een moreel beroep op de ziekenverpleegsters. Hij zegt hen als Minister van Sociale Zaken ook iets toe:

Ziekenverpleging is een vak, een beroep, en degenen die daarbij werkzaam zijn, hebben het recht niet te worden afgescheept met gevoelswaardering alleen, maar zich [van] een behoorlijk bestaan verzekerd te zien.

Meisjes mogen van Drees voorlopig jonger aan de A-opleiding beginnen en tevens op jongere leeftijd dan 23 jaar examen doen. Zo zouden meisjes niet alleen jonger in het ziekenhuis beginnen; gediplomeerde ziekenverpleegsters zouden bij afstuderen ook nog steeds zo jong zijn dat zij wellicht een jaartje langer wilden blijven werken voordat zij gingen trouwen. Drees studeert nog op de materiële maatregelen die hij kan nemen om de keuze voor het verpleegstersberoep aantrekkelijker te maken. Hij laat het echter niet bij woorden. Het Tijdschrift voor Ziekenverpleging krijgt direct gelegenheid om ondanks de papierschaarste weer wat dikkere nummers uit te brengen, zodat adverteerders hun weg naar de verpleegsters kunnen vinden. Ook bedenkt hij een verleidelijke secundaire arbeidsvoorwaarde: kosteloze verstrekking van uniform en schoeisel; een slimme maatregel, want evenals al het andere textiel, zijn ook het verpleegsterstextiel en schoenen nog op de bon. Ook op extra salariëring wordt gestudeerd.

Volgens informante Annemarie Holwerda, die de A-opleiding en de kraamverpleging tussen 1949 en 1953 volgde in het Gemeenteziekenhuis van Arnhem, werd de maatregel over het kosteloze textiel NIET overal nageleefd. Het uniform en de schorten (verplicht in 6-voud aan te schaffen) zouden haar 144 gulden gekost hebben. Om die reden was zij in 1953 naar het Gemeenteziekenhuis in Brussel vertrokken, alwaar het uniform wél gratis werd aangeboden, waar ze een eenpersoonskamer kreeg, een hoger salaris mét pensioenopbouw, en waar tot slot het eten beter was.

Zuster Mariana Stenvers

Bron: Beeldbank van Het Utrechts Archief; de foto is vervaardigd door de Fotodienst van het Utrechts Archief op basis van een foto in particulier bezit, die afgedrukt heeft gestaan bij een artikel in Het Utrechts Nieuwsblad van 6 november 2004, pag. 12, CC BY 4.0.    

Zuster Maria Stenvers, die tijdens WO-II directrice verpleging was geweest in het Stads- en Academisch Ziekenhuis van Utrecht, is op deze foto van medio jaren vijftig een ruim denkende en menselijk optredende directrice in het ziekenhuis van de Vereniging voor Ziekenverpleging aan de Prinsengracht te Amsterdam. Dit volgens Annemarie Holwerda, die tussen ca. 1954 en herfst 1957 in het Prinsengrachtziekenhuis werkzaam was, en al in 1956 (!!) als getrouwde vrouw mocht blijven werken in het Prinsengrachtziekenhuis. 

Stenvers was op 10 oktober 1945 de belangrijkste van drie verpleegsters die gezamenlijk op bezoek gingen bij de directeur-generaal van Volksgezondheid, Dhr. C. van den Berg. Deze had diverse verpleegkundige verenigingen gevraagd of zij een ‘Federatie van Verenigingen van Verplegenden’ zouden willen vormen. Het departement zou dan voortaan afzonderlijk met deze Federatie onderhandelen over typische ‘verpleegsterskwesties’. Vanuit de Nederlandsche Bond voor Ziekenverpleging, de Nationale Bond van Verplegenden, de Nederlandsche Roomsch-Katholieke Bond voor Ziekenverplegenden, de Nederlandsche Bond van Wijkverpleegsters, de Vereeniging van Docenten in de Verpleegkunde, de Bond van Directrices en Adjunct-directrices en het Diaconessenverband was om die reden op 6 oktober 1945 in allerijl een ‘federatieve commissie ad hoc’ gevormd om een driekoppige delegatie naar een eerste beraad met Van den Berg te kunnen afvaardigen: Zr. M. de Rey (Nationale Bond van Verplegenden), Zr. M. Stenvers (Nederlandsche Bond voor Ziekenverpleging) en Zr. R. Mercks (Nederlandsche Roomsch-Katholieke Bond voor Ziekenverpleging). Na hun eerste bezoek aan Van den Berg waren deze drie vertegenwoordigsters zeer optimistisch gestemd, op grond van de warme belangstelling voor verpleegstersbelangen die hen op het departement ten deel was gevallen. In de conceptstatuten voor de Federatie legden de verpleegsters dan ook vast dat voortaan uitsluitend verplegenden als afgevaardigden van de Federatie zouden mogen optreden. Voor de Nederlandsche Bond voor Ziekenverpleging was dit een revolutie. In die Bond zaten namelijk artsen die eraan gewend waren altijd en overal ook over en voor de verplegenden het woord te voeren. Het kostte Mariana Stenvers twee en een half jaar om hen te overtuigen. Maar op 1 januari 1948 was de Federatie der Nederlandsche Verenigingen die de belangen van de Verpleging en de Verplegenden behartigen (FNVVV) een notarieel feit. 

Bron: Cecile aan de Stegge (2012). Gekkenwerk. De ontwikkeling van het beroep psychiatrisch verpleegkundige in Nederland, 1830-1980. Maastricht: Maastricht University Press, 400-401; tevens: het interview met Annemarie Holwerda, 7 juni 2024.

Fie Hooykaas

Bron: Oud-wijkverpleegkundige Jeltje Bijleveld, die het persoonlijk archief van Fie Hooykaas in beheer kreeg nadat Hooykaas overleed.  

De Geneeskundig Hoofdinspecteur van Volksgezondheid onder Willem Drees, dr. C. Banning, kiest als eerste beleidsprioriteit ‘meer invloed op de opleidingen voor algemene ziekenverpleegsters’. Hij is namelijk van mening dat verpleegsters, alleen al met het oog op preventie, veel meer moesten leren dan alleen het uitvoeren van bepaalde verpleegtechnische handelingen in opdracht van artsen. Hij trekt hiertoe een verpleegster met Diploma A én B aan, die directrice is geweest van het Sanatorium Koningsheide bij Arnhem, en actief is binnen de Vereniging voor Directrices en Adjunct-directrices. Banning benoemt deze S.H. (Fie) Hooykaas in november 1945 als Inspecteur ziekenverpleging, en geeft haar als taak om toe te zien op de vooropleiding, de opleiding, de eindexamens en de praktijk van algemene ziekenverpleegsters. Vanuit deze rol zal Hooykaas een belangrijke rol spelen in een aantal commissies die vergaderen over een nieuwe opzet van de verpleegopleidingen.   

Op de foto zien we Fie Hooykaas in juni 1965, wanneer zij geridderd wordt voor al haar werk door dr. A.J.H. (Louis) Bartels (Katholieke Volks Partij), dan Staatssecretaris voor Sociale Zaken en Volksgezondheid.  

Dr. Piet Muntendam

Bron: M.L. de Boer, 1973.

1950. In het tweede Kabinet Drees wordt dokter Piet Muntendam (PvdA), die in 1936 gepromoveerd is op de sociale betekenis van reumatiek, van 15 februari 1950 tot 1 oktober 1953 de eerste staatssecretaris van Volksgezondheid van Nederland op het Ministerie van Sociale Zaken.  Muntendam installeert op 26 januari 1951 mede namens zijn collega-staatssecretaris van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen, Mr. J.M.L.Th. Cals (KVP), de zogenaamde Commissie Persoonlijkheidsvorming. Dit is de eerste officiële Commissie van de twintigste eeuw die zal vergaderen over ‘ziekenverpleging, de verpleging van geestes- en zenuwzieken en verplegenden’ die is samengesteld uit ambtenaren van het ministerie van Volksgezondheid én van het ministerie van Onderwijs. Bovendien worden de ambtenaren ook nog aangevuld met mensen uit het ‘maatschappelijk middenveld’ van de gezondheidszorg, onder wie verplegenden. In zijn installatierede verwijst Muntendam met lof naar een experiment op de rooms-katholieke verpleegstersschool ‘Vronestein’ te Voorburg, waar al een vooropleiding wordt aangeboden aan de ziekenhuisverpleegsters. De Commissie krijgt opdracht een ‘taakomschrijving’ te formuleren voor de verpleegsters en daarnaast de kwaliteiten te omschrijven die nodig zijn voor kandidaat-verpleegsters. Daarbij moet ze onderscheid maken tussen reeds aanwezige en tijdens de opleiding te ontwikkelen kwaliteiten. De Commissie Persoonlijkheidsvorming acht het tevens noodzakelijk om zich uit te spreken over ‘de taak en de plaats van de opleiding voor verplegenden’. Muntendam onderschrijft deze noodzaak. Aldus geschiedt en op 22 januari 1952 wordt door voorzitter P.L. Stal en inspecteur S.H. Hooykaas het Rapport van de Commissie Persoonlijkheidsvorming aan de beide staatssecretarissen uitgebracht.  De taakomschrijving van ‘de verpleegster’ (een term waarmee de Commissie overigens ook ‘verplegers’ bedoelde aan te duiden – ) luidt volgens de Commissie als volgt.

Verplegen is een vorm van maatschappelijk werk in ruime zin, waarbij preventieve, curatieve en verzorgende hulp wordt verleend aan de gezonde en zieke mens, mede ten dienste van de lichamelijke en geestelijke volksgezondheid.

In deze definitie worden dus ook curatieve handelingen die een ziekte rechtstreeks bestrijden uitdrukkelijk tot het takenpakket van verplegenden gerekend. Verplegen kan volgens de auteurs alleen geschieden vanuit een levens- en wereldbeschouwing. Daarom moeten de opleiders van verplegenden hun leerlingen de gelegenheid geven zich een levenshouding te verwerven, waardoor dezen het beroep in hun persoonlijkheid kunnen integreren. Dit dient gepaard te gaan met een proces waarin de verplegende leert zichzelf en anderen te aanvaarden. Het is duidelijk dat dit noopt tot een veel bredere opleiding dan puur medische vakken en handelingen.

Bron citaat: Stal, P.L. en S.H. Hooykaas (1953). Rapport van de Commissie Persoonlijkheidsvorming, 81.

Zuster Josina Clasina

Bron: De plakboeken van Wolly Sybenga-Renkema, die in 1963 met de opleiding van Zuster Groneman begon en www.delpher.nl.

1959. Zuster Josina Clasina (‘Joost’) Groneman, een bekende ziekenverpleegster die al zeker vijftien jaar (adjunct-)directrice is geweest in het Enschedese ziekenhuis ‘Ziekenzorg’, krijgt van het Vrije Universiteit ziekenhuis te Amsterdam de vraag om een inservice-opleiding op te zetten voor het nieuw te bouwen VU-ziekenhuis in Amstelveen. Een lastige klus: een inservice-opleiding opzetten terwijl je  nog geen bedden hebt. Groneman echter zegt ja. Ze heeft een enorm netwerk en gaat stageplaatsen werven in tal van instellingen: ziekenhuizen, psychiatrische inrichtingen, zwakzinnigeninstellingen, verpleeghuizen, revalidatieklinieken. Ze ontwerpt zo een allround verpleegopleiding, in feite zelfs een soort voorloper van de HBOV. De werving is streng, want de leerlingen moeten een goed middelbare schooldiploma hebben en zich als echte ‘visitekaartjes’ voor de VU gedragen. Ze krijgen daartoe een speciaal VU-uniform, plus de verplichting tot het dragen van een bepaald type schoenen. Elke drie maanden worden ze overgeplaatst en ze hebben dus haast geen sociaal leven buiten de opleiding omdat ze steeds weer elders gaan werken en wonen. Dit vergt een groot aanpassingsvermogen, waarop ze tevoren psychologisch getest worden. Anderzijds bindt dit de jonge vrouwen heel erg samen. Veel lesgroepen hebben anno 2024 nog steeds een jaarlijkse reünie en herdenken zuster Groneman met warmte en respect.

Zuster Kitty Verbeek

Bron: Het fotoalbum van Kitty Verbeek en vele gesprekken met haar door Cecile aan de Stegge.  

1960. Zuster C.A.M. (Kitty) Verbeek, de vrouw vooraan in het midden met bloemenkrans om en gebloemde jurk aan, vertrekt weer uit Bangalore (India), en neemt afscheid te midden van een groep leerlingen en hoogwaardigheidsbekleders. Verbeek, die een B- en een A-diploma heeft en reeds internationale verpleegkundige werkervaring heeft opgedaan in Parijs, Londen en Caïro,  mocht in 1953 mee naar een congres van de World Federation for Mental Health en heeft daar op verzoek van  psychiater Gerard Kraus gesproken over de enorme bijdrage van verplegenden aan de arbeidstherapie in de Nederlandse psychiatrie. In reactie daarop wordt ze door de premier van India gevraagd om een gespecialiseerde  cursus psychiatrie op te zetten in Bangalore te India, omdat de verpleging in India tot dan toe is opgeleid volgens het Angelsaksische systeem met hoofdzakelijk  ‘general nursing’. Kitty blijft 5 jaar in Bangalore en slaagt in haar streven: haar gespecialiseerde psychiatrie-opleiding wordt erkend door de Britse Royal Council of Nurses. Als ze India verlaat wordt ze uitgewuifd met de tekst: “Florence Nightingale may have been the lady with the lamp, but you are the lady of light.”  

Bron: Tijdschrift voor Ziekenverpleging, jaargang 1960. 

1960. Na terugkomst in Nederland ziet Kitty Verbeek deze advertentie van het Praktisch Seminarium voor Gezondheidszorg en meldt zich aan voor deze bijscholingscursus in ziekenhuismanagement. Wanneer ze initiatiefnemer J.A. Baay (directeur van het algemeen ziekenhuis te Purmerend) ontmoet als potentieel studente vraagt deze naar haar curriculum vitae. Hij blijkt daarvan dermate onder de indruk dat hij haar direct aanstelt als directrice van het Praktisch Seminarium. Onder haar leiding groeit dit Seminarium uit tot de Hogeschool voor Verplegenden te Leusden, met in 1972 ook de eerste HBOV. Deze Hogeschool verhuist in de jaren tachtig van de vorige eeuw naar Utrecht.  

1960: Verpleegkunde niet langer onder, maar naast de geneeskunde!

Bron: Bijzondere Collecties Universiteit van Amsterdam, Collectie Universiteitsgeschiedenis, 131.609. Fotograaf: M.C. Meyboom rond 1954.

De bekende sociaal-psychiater Arie Querido publiceert in 1960 het boekje ’Godshuizen en Gasthuizen.’ Hierin schrijft hij onder meer het volgende:

De geneeskunde in de 19e eeuw kreeg een natuurwetenschappelijke basis, die de medicus leerde denken in diagnostische begrippen, ziekte-eenheden, die met exacte methoden afgegrensd en bevestigd moesten worden. De kunst was, in de zieke mens de ziekte te isoleren en te concretiseren. […] Deze instelling is van generatie tot generatie van leermeester op student overgedragen en sloot ieder begrip voor de zieke mens in zijn totaliteit uit. […] De student leerde niets omtrent het wezen van de patiënt en zo kon hij niet beseffen, dat er nog andere kanten zijn aan de zieke dan de afwijkingen aan de organen die hij leerde bestuderen. Bij de jonge arts ontbrak ten enenmale het begrip, dat er behoeften bestonden bij de zieke en dus functies te vervullen waren, die niet door de arts werden verricht, zodat er geen plaats was voor de verpleegster naast de arts. De verpleegster werd een rad in de medische machine, niet iemand met een zelfstandige taak; de verpleging werd niet nevengeschikt, maar ondergeschikt aan de geneeskunst tot nadeel van beide.

Deze passage wordt in 1969 gebruikt door een commissie (met meerdere verplegenden erin, onder wie Kitty Verbeek) onder leiding van dokter J.B.M.  Veraart, die middels een nieuwe definitie van verplegen de verpleegkundigen verder wil emanciperen. Deze commissie Veraart is onderdeel van de veel grotere Commissie Van Loon, die in 1969 de Hogere Beroepsopleiding in de Verpleegkunde propageert.

Bron van het citaat: A. Querido (1960). Godshuizen en gasthuizen. Amsterdam: Querido, pag. 111-112.

1962: Hilda Verwey-Jonker’s oplossing voor het ‘Verpleegsterstekort’

Bron: Hilda Verwey-Jonker (1988). Er moet een vrouw in. Amsterdam: Arbeiderspers, kaft (ontwerp Nico Richter).

1962-1964. Arie Querido maakt zich ook ernstige zorgen over het verpleegsterstekort in de jaren zestig. De opdracht om leiding te geven aan een onderzoekscommissie naar dit tekort neemt hij dan ook met graagte aan. Dit tekort kan volgens hem ernstige consequenties hebben: op termijn kan zijns inziens het kwalitatieve peil van de Nederlandse volksgezondheid – inclusief de praktijkopleiding van artsen, die voor een deel gebaseerd is op de steun door verpleegsters – niet gehandhaafd worden wanneer niet krachtig wordt ingegrepen. Zulk krachtig ingrijpen is best mogelijk, aldus Querido’s commissielid Hilda Verwey-Jonker, feministisch socioloog, PvdA-politicus en sedert 1957 Kroonlid van de Sociaal Economische Raad. Zij wijst in 1960 al op het feit dat op 30 november 1957 de ontslagbepaling ten aanzien van gehuwde vrouwen door het vierde kabinet Drees was afgeschaft. In Het Ziekenhuiswezen betoogt zij daarnaast dat het belangrijkste en meest doeltreffende middel om het verpleegsterstekort op te heffen, gelegen is in het verschaffen van toestemming aan getrouwde gediplomeerde verpleegsters om part-time te (blijven of komen) werken. Verwey-Jonker voorziet dat de directies deze maatregel niet spontaan zullen nemen. Met humoristisch venijn stelt ze een nationale inprentingscampagne voor: alle directies van psychiatrische inrichtingen en ziekenhuizen moeten enige tijd een plakkaat in hun werkkamer ophangen met daarop de tekst ‘Voortaan trouwen alle meisjes.’ Ze hoopt dat de dagelijkse confrontatie met deze boodschap hen de ogen zal openen voor dit nieuwe maatschappelijke gegeven, waardoor zij wellicht eindelijk de juiste beleidsmaatregelen gaan nemen. Volgens Verwey-Jonker stuitte haar voorstel om gehuwde vrouwen aan te stellen aanvankelijk echter op grote reserve bij de overige leden van de Commissie Verpleegsterstekort.

De mannelijke leden van de Commissie Verpleegsterstekort vonden dat er wel gehuwde verpleegsters mochten worden aangesteld, maar niet meer dan 8 procent. Bij navraag bleek dit het percentage te zijn dat nodig was voor de poliklinieken. Die werkten alleen overdag. Voor nacht- en avonddiensten kreeg je die huisvrouwen toch niet!

Querido’s Commissie concludeert in 1964 dat allereerst onderzocht dient te worden of, en zo ja in hoeverre, het verpleegstersberoep ongunstig afsteekt bij andere beroepen. Ten tweede moet de overheid beslissen of eventuele belastende aspecten omwille van de rechtvaardigheid kunnen worden gecompenseerd, en tot slot of de doelmatigheid in het werk van verpleegsters te vergroten is. De Werkgroep beveelt uiteindelijk aan om leerlingen beter op de werkplek te begeleiden; hen niet langer te verplichten tot intern wonen op het terrein van (algemene of psychiatrische) ziekenhuizen; patiëntenbesprekingen te laten plaatsvinden tussen geneeskundig en verplegend personeel gezamenlijk; en tot slot, om artsen in opleiding te stimuleren tot het volgen van een stage van twee maanden in de verpleging, zodat zij de verplegenden alsmede het vak van verplegen beter zullen begrijpen. Die laatste twee aanbevelingen sporen met een rapport van J.A. Baay, dat hij in 1961 verspreidt. Hierin onderwerpt Baay enkele kwalitatieve aspecten van het verpleegsterstekort nog eens aan een analyse. Volgens Baay verlaten vrouwen begin zestiger jaren het verpleegstersberoep vooral omdat artsen zich in hun directe, alledaagse professionele samenwerking met verpleegsters zo ‘over het paard getild’ gedragen. Hij beroept zich daarbij ook op internationale publicaties (A.F. Wessen, (1958). Beobachtungen zur Sozialen Struktur des Krankenhauses. Köllner Zeitschrift fur Soziologie und Sozial-psychologie. Sonderheft 3. Probleme der Medizin-Soziologie,156; T. Burling, E.M. Lentz en R.N.Wilson (1956). The give and take in hospitals. A Study of human organization in hospitals. New York: uitgever onvermeld.) De Commissie Verpleegsterstekort wilde deze sociale afstand tussen arts en verpleegster verkleinen middels een multi-disciplinair model van werken in de gehele gezondheidszorg, mede omdat daardoor de integrale gezondheidszorg die Querido voorstond een hogere vlucht zou kunnen nemen.

Ten aanzien van de gediplomeerden beval de Commissie aan dat de overheid het ‘verpleegstersberoep’ voortaan diende te propageren als een ‘carrière’. Daarnaast moesten zorginstellingen personeel gaan werven onder gehuwde vrouwen. Dit zou voor ongehuwden leiden tot meer avond- en nachtdiensten, zodat dezen voor dit ongemak dan gecompenseerd dienden te worden door de introductie van een Onregelmatigheids Toeslag (ORT). Deze ORT werd inderdaad per 1 juli 1966 ingevoerd voor overheidspersoneel en is dus wellicht op het conto van de Commissie Verpleegsterstekort van Querido te schrijven. Wat betreft de leidinggevende functies beval de commissie aan, zowel meer vrouwen aan te trekken met een management- of zelfs universitaire opleiding (niet per se van oorsprong verpleegsters), dan wel om, terwille van de broodnodige continuïteit in de zorg, meer verplegers aan te stellen. Na de publicatie van dit rapport begon de Nederlandse man, ook in de algemene ziekenverpleging, aan een stevige opmars.

NB: In retrospectief is het verbod aan vrouwen om na het huwelijk te blijven werken natuurlijk de belangrijkste hinderpaal geweest voor de emancipatie van het verpleegkundige beroep. De adviezen van de Commissie Verpleegsterstekort waren dan ook baanbrekend en veranderden, zij het pas na circa 20 jaar (zo lang duren veranderingsprocessen in Nederland, met uitzondering van handige technische zaken zoals bv. de mobiele telefoon) de werkelijkheid in de ziekenhuizen ingrijpend, zoals met ingang van 1981 ook de studierichting Verplegingswetenschappen dat zou doen.  

Bron van het citaat: Hilda Verwey-Jonker (1988). Er moet een vrouw in. Amsterdam: Arbeiderspers, kaft (ontwerp Nico Richter), pag. 221.

Dag van de Verpleging

1964. De propagandacommissie van de Nederlandse Federatie van Verenigingen die de belangen van de verpleegkunde en de verpleegkundigen behartigen voert op 12 mei (de geboortedag van Florence Nightingale) de Dag van de Verpleging in. Ook schrijft de commissie een wedstrijd uit om een vlag voor deze dag te ontwerpen. De Dag van de Verpleging krijgt veel aandacht van pers, radio en tv. De bedoeling is uitdrukkelijk dat op die dag alle verpleegkundigen reflecteren op het belang van hun beroep en hun bijdrage aan de samenleving. In 1974 zal de ICN de 12e mei uitroepen tot wereldwijde Dag van de Verpleging.

Bron: fotograaf Guus Pauka.

De vlag zoals deze jarenlang wapperde op 12 mei, bij ziekenhuizen en psychiatrische inrichtingen.

1964: De naderende Mammoetwet met strakke onderwijsniveaus

Bron: Maria van den Toorn, zijn echtgenote.

1964. Psychiater Adriaan C. Lit. In 1963 wordt op het Ministerie van Onderwijs de politieke besluitvorming over een nieuwe Wet op het Voortgezet Onderwijs afgerond.  Daarnaast vereist de toenemende internationale samenwerking dat nationale verpleegdiploma’s in internationaal verband onderling uitwisselbaar worden. Met ingang van 1 augustus 1968 zal de nieuwe onderwijswet onder de  naam ’Mammoetwet’ van kracht zijn en al het bestaande voortgezette onderwijs indelen in onderwijs van lager, middelbaar of hoger niveau. Het is Adriaan Lit die in 1964 als eerste deze knuppel in het hoenderhok rond de verpleegopleidingen gooit. Hij beseft als directeur van het Christelijke Sanatorium Zeist direct dat het in 1968 ook noodzakelijk zal zijn om het verpleegkundig onderwijs onder de nieuwe wet te brengen en dat dit een ‘niveau’-discussie’ vergt. Daarvoor schrijft hij een goed voorstel. Vanuit het Ministerie van Onderwijs en de Inspectie op de Geestelijke Volksgezondheid grijpt men deze voorzet gretig aan: Lit’s tekst wordt in 1966 als een klein blauw boekje uitgegeven en ook in het Tijdschrift voor Ziekenverpleging gepubliceerd. Dit leidt tot verhitte discussies met de directies van algemene ziekenhuizen, maar verleidt de directeur-generaal van het Ministerie van Volksgezondheid en Sociale Zaken tot het installeren van diverse overleggremia over de vraag hoe dagonderwijs in de verpleegkunde eventueel te realiseren is. In retrospectief geeft Lit de eerste aanzet tot oprichten van een HBOV en een MBOV.

1971: Docenten psychiatrische verpleegkunde worden ‘Rijksgecommitteerde’ bij de examens

Bron: De administratie van Kitty Verbeek van de leerlingen op het Seminarium voor Praktische gezondheidzorg gedurende de eerste tien jaar.

1968: C.J.M. (Kick) Nieland, een verpleegkundige met alle te behalen diploma’s wordt na afsluiting van de hogere opleiding van het Seminarium voor Praktische gezondheidszorg te Leusden benoemd tot Verpleegster In Algemene Dienst bij de Geneeskundige Hoofdinspectie voor de Geestelijke Volksgezondheid op het Ministerie van Volksgezondheid. Voor het eerst in de geschiedenis hebben nu ook de psychiatrische verpleegkundigen nu ook een vertegenwoordigster op hoog niveau die hun belangen kan behartigen. Nieland doet ook direct wat ze moet doen: voortaan mogen de docenten psychiatrische verpleegkunde bij de B-opleidingen zelf optreden als ‘rijksgecomitteerde’ bij de landelijke eindexamens, in plaats van alleen de psychiaters.

1971: Kitty Verbeek geridderd vanwege de stichting van de HBOV

Bron: Het persoonlijk archief van wijlen Kitty Verbeek.

Kitty Verbeek wordt in 1971 geridderd door Staatssecretaris R.J.H. Kruisinga vanwege haar grote verdiensten voor het oprichten van de HBOV.

1978: Titel ‘verpleegkundige’ wettelijk aanvaard. De titels ‘verpleegster’ en ‘verpleger’ bestaan niet langer

Bron: www.Parlement.com, Fotoarchief NOS. 

Staatssecretaris J.P.M. (Jo) Hendriks wettigt de titel ‘verpleegkundige’ per 8 juni 1977, maar dit besluit krijgt pas kracht van wet op 1 januari 1978.  

Bron: Staatsblad, 12 juli van 1977, nr. 397, pag 1-3. Publicatie van Wetswijziging d.d. 8 juni 1977, ofwel Wet tot bescherming van het diploma van verpleegkundige. 

Hoofdinspecteurs voor de Verplegende en Verzorgende Beroepen

Bron: het plakboek met de pasfoto’s van de eerste jaargangen Hogere Opleiding van Kitty Verbeek.    

De twee Hoofdinspecteurs voor de Verplegende en Verzorgende Beroepen vanaf 28 mei 1976: (links) Joukje von Nordheim (A) en (rechts) Kick Nieland (B) (beiden hoger opgeleid door Kitty Verbeek) deden veel van zich spreken. Zij veroorzaakten als leden van de Vaste Commissie Verpleging bij de Centrale/Nationale Raad voor de Volksgezondheid zelfs een enorme rel in de zomer van 1977, toen zij in de ochtend tijdens het 8.00 uur journaal op de radio verkondigden dat er ‘volgens het Departement van Volksgezondheid wel 3.000 verplegingswetenschappers nodig waren in Nederland.’ Dr. H. Festen, hun baas bij de Centrale Raad voor de Volksgezondheid, was woedend, en het adviserend orgaan voor de verpleging, de Vaste Commissie Verpleging bij die Raad, beleefde angstige uren. Toch hielden de twee Inspecteurs (met achter zich de Vaste Commissie Verpleging binnen de Raad) vast aan hun streven en in 1981 was de universitaire studie Verplegingswetenschappen aan de Rijksuniversiteit Limburg te Maastricht een feit.     

Bron: Festen, H. (1985). Spanningen in de Gezondheidszorg. 25 jaar Centrale Raad voor de Volksgezondheid. Zoetermeer: Nationale Raad voor de Volksgezondheid, pag. 225-232.

1979: Aankondiging van ombouw inservice-onderwijs naar ‘dagonderwijs op scholen’

Bron: Algemeen Dagblad, 31-12-1977.  
Bron: Leeuwarder Courant, 16 januari 1982.

1979: In juni 1979 kondigden Staatssecretaris E. Veder-Smit van Volksgezondheid en Milieuhygiëne en Staatssecretaris K. de Jong van het Ministerie van Onderwijs en Wetenschappen aan dat alle inservice-opleidingen op termijn zouden worden omgebouwd tot Middelbare Beroeps Opleidingen in de Verpleegkunde. Het Kabinet van Agt zou dit in 1980 daadwerkelijke besluiten. Het hing van lokale situaties af hoe dit uitpakte. Verwacht werd dat het proces in 1983 al 30 miljoen gulden zou vergen. Nijmegen, Vlissingen, Ede, Tilburg, Maastricht en Amsterdam kregen in 1985 een MBOV. In talrijke andere plaatsen zou het, evenals in Leiden in 1986 met de stichting van de Centrale School Nieuweroord in de oude zusterflat van het Academisch Ziekenhuis, leiden tot het oprichten van een centrale school. 

Bron: Nederlandse Staatscourant, van 20 juni 1979, nr. 117. Publicatie van het Besluit van Staatssecretaris van Volksgezondheid en Milieuhygiëne (VoMil) mevrouw E. Veder-Smit en van Staatssecretaris K. de Jong Ozn. van Onderwijs en Wetenschappen over de MBO-V-opleiding.    

Prof. Dr. Anneke van Bergh-Braam

Bron: Haar familie stuurde deze foto naar Cecile aan de Stegge na Anneke’s overlijden.  

1981: Prof. Dr. Anneke van den Bergh-Braam, verpleegkundige en sociologe, wordt door Prof. Dr. Hans Philipsen (socioloog) geïnstalleerd als de eerste hoogleraar verplegingswetenschappen van Nederland. Zij analyseert in haar proefschrift de positie van leidinggevende verpleegkundigen.  

Raadgevend Comité Opleiding Verpleegkunde

Bron: W.J. Speets. Fotograaf onbekend. 

1984. Jeltje Heijtink, Wim Speets, Astrid Levert, Joukje von Nordheim en secretaresse mevr. Vink. De uit deze personen samengestelde Nederlandse delegatie bij het Raadgevend Comité Opleiding Verpleegkunde voor de Europese Commissie maakt bekend dat noch de Nederlandse in service A-opleiding, noch de Nederlandse in service B-opleiding, geheel voldoen aan de internationale normen. Vergeleken met de Europese Richtlijn 77/452/EEG vertonen beide opleidingen deficiënties. Inderhaast wordt nu een plan opgetuigd om de inservice-opleidingen toch als tweede kans onderwijs te behouden, door beide opleidingen met een groot aantal theorie-uren op te plussen, en daarnaast de leerlingen wat salaris in te laten leveren voor die uren aan arbeidsduurverkorting. Dit ‘WVC leerlingenplan’ kostte naar verluidt wel 30 miljoen gulden.  

Bron: Cecile aan de Stegge (2012). Gekkenwerk, De ontwikkeling van het beroep psychiatrisch verpleegkundige in Nederland, 1830-1980. Maastricht: University Press, pag. 664-674.

1988: Het Verpleegkundig Beroepsprofiel

Bron: Hugo Schalkwijk, Historisch College FNi bij V&VN.  

1988: Jacqueline Le Grand-Van den Boogaard (Raadslid NRV) en Henk Bakker(voorzitter van de Vaste Commissie Verpleging van de NRV), presenteren samen het Verpleegkundig Beroepsprofiel (NRV). Zij onderscheiden daarin drie deskundigheidsniveaus: niveau 1, niveau 2 en een helpend niveau. De discussie die daarna losbarst is anno 2024 nog steeds actueel, al is men na het felle protest in de zomer van 2019 overal bezig met functiedifferentiatie en met het aanbieden van modulaire opleidingen, om ambitieuze MBO-opgeleiden de kans te bieden ook een HBO-niveau te behalen. In veel gevallen gaat dit goed.  

Bron: M. van Driel Krol, G. Evers en W.J. Speets (1985). Het advies Verpleegkundig Beroepsprofiel van de Nationale Raad voor de Volksgezondheid, in Tijdschrift voor Ziekenverpleging 1985, nr. 10, 312-315. 1988: Jacqueline Le Grand-Van den Boogaard (Raadslid NRV) en Henk Bakker(voorzitter van de Vaste Commissie Verpleging van de NRV), presenteren samen het Verpleegkundig Beroepsprofiel (NRV). Zij onderscheiden daarin drie deskundigheidsniveaus.

‘Witte Woede’

Bron: De pagina met mini-advertenties van de Volkskrant van 18-11-1988. 

1988, 18 november. Deze mini-advertentie in De Volkskrant, waarmee psychiatrisch verpleegkundige Gaby Breuer oproept tot actie, is de aanleiding tot de zogenaamde ‘Witte Woede’ onder Nederlandse verpleegkundigen, die in enkele maanden tijd uitloopt op het grootste sociale conflict van de jaren ’80. Dit conflict ging niet alleen om het te lage loon van verpleegkundigen, maar ook om te hoge werkdruk, om te weinig zeggenschap, om hun wens tot doorbreken van de oude hiërarchie tussen artsen en verpleegkundigen en om het zeer begrijpelijke verlangen naar beroepsinhoudelijke carrièremogelijkheden in de verpleging.  

Bron: Fotograaf Werry Crone, de foto stond afgedrukt op de voorpagina van het Dagblad TROUW op 16 maart 1989. 

1989, 15 maart. Een foto van de tweede grote demonstratie door 18.000 verpleegkundigen op het Binnenhof. 

Bron: fotograaf Michel Linssen, die deze foto indertijd plaatste in het gratis verspreide weekblad Verpleegkunde Nieuws.  

1989, 20 april. Tijdens een Kamerdebat over de looneis op 20 april 1989, staan op het Binnenhof 60.000 verpleegkundigen en verzorgenden te demonstreren. De kwaliteit van het Kamerdebat steekt bleek af bij deze gigantische opkomst. ‘De CDA woordvoerder … was zo ongeveer de belichaming van het onbegrip dat de verplegers op het Binnenhof zouden hebben aangetroffen als ze het Kamerdebat over hun looneisen hadden kunnen volgen….. Het “We zijn geen nonnen meer” galmde over het Binnenhof, en dat uit de mond van de doorgaans niet tot demonstreren geneigde verplegers’, schampert journalist Syp Wynia een dag later in Het Parool op pagina 1 (niet beseffend hoezeer de term ‘verplegers’ vooral de woedende vrouwelijke verpleegkundigen frustreert, omdat hun wettelijke titel na 11 jaar nog steeds niet wordt gebruikt door journalisten). Misprijzend beschrijft Wynia hoe de ABVA/KABO vertegenwoordiger reeds op de avond van deze gigantische demonstratie-dag in het Journaal zijn looneis afzwakt naar 2,5 procent, bij wijze van handreiking naar de politiek. 

1990: Ombouw inservice-onderwijs blijkt financieel onmogelijk

Bron: fotograaf Michel Linssen, Verpleegkunde Nieuws, jaargang 1990, mei of juni. 

1990, 11 mei: Hans Simons, Staatssecretaris van Volksgezondheid (PvdA) maakt, mede namens Staatssecretaris van het Ministerie van Onderwijs en Wetenschappen Jo Ritzen (PvdA), op 11 mei 1990 bekend dat het Kabinetsbesluit van het Kabinet Van Agt I (1980) met betrekking tot het verpleegkundig onderwijs ‘financieel volstrekt onhaalbaar is’ en dat waar het de verpleegkunde betreft ‘alle bloemen moeten bloeien’. Het project ‘Het Lopend Vuur’ wordt opgetuigd. Voormalig directeur van de MBOV te Rotterdam Wim J. Speets (tevens oud bestuurder van Hogeschool Leiden) wordt projectleider. Hij publiceert in 1997 zijn eindrapport.  

1990: Eerste kamer reageert op Witte Woede

Bron: TVZ, Tijdschrift voor Verpleegkundigen 4 juli 1998, katern LCVV-Nieuws jaargang 1 nummer 3, waarin Greet Ermen,  inmiddels voorzitter van de beroepsvereniging voor Verzorgenden STING, een stukje schrijft met gebruik van deze pasfoto. 

1990, 20 juni. In reactie op de maatschappelijke onrust onder de beroepsgroep en de beleidsbrief van de twee genoemde bewindslieden dwingt het Eerste Kamerlid voor de PvdA mevrouw M.J.C.A. (Greet) Ermen het Kabinet tot een reactie op de ‘Witte Woede’ met een motie die gesteund wordt door de voltallige Vaste Commissie Volksgezondheid; dat wil zeggen door vertegenwoordigers van alle politieke partijen.  In haar bijzondere motie van 20 juni 1990 spreekt de Vaste Commissie Volksgezondheid haar zorg uit over de kennelijk geringe aantrekkingskracht van het verpleegkundige beroep en vraagt om concrete maatregelen op vier punten: 

  1. Een betere afstemming tussen dag- en inservice-opleidingen zodat een overzichtelijk en kwalitatief hoogwaardig stelsel van beroepsonderwijs ontstaat;  
  1. Een beter evenwicht tussen het aantal personeelsleden en de omvang van hun werkzaamheden;  
  1. De totstandkoming van een adequate beroepskrachtenplanning voor de komende tien jaar;  
  1. De ontwikkeling van een zodanig honoreringsstelsel dat daarin zowel de zwaarte en economische waarde van het beroep als de functiedifferentiatiemogelijkheden tot uitdrukking komen.  

Tot slot pleitte de motie voor een integrale aanpak van deze vier punten en dus voor installatie van een ‘Commissie van onafhankelijke deskundigen’ met als opdracht zo mogelijk binnen een half jaar met voorstellen te komen.

Bron: Eerste Kamer, vergaderjaar 1989-1990, 21300 XVI, nr. 135d. 

1991: Rapport Commissie Werner

Bron: www.Parlement.com, fotoarchief Eerste Kamer, Fotograaf: Hans Kouwenhoven. 

Op 25 september 1990 installeert Staatssecretaris Simons in reactie op de motie Ermen de ‘Commissie Positiebepaling Beroep van Verpleegkundige en Verzorgende’, ook wel ‘Commissie Werner’ genoemd, naar haar voorzitter J.F.M. (Jos) Werner, indertijd economisch directeur van het Academisch Medisch Centrum te Amsterdam en Eerste Kamerlid voor het CDA. Hij overhandigt de staatssecretaris op 27 juni 1991 een rapport met 21 aanbevelingen, gericht aan zowel de staatssecretaris zelf, als aan de zorginstellingen en de beroepsgroep. 

De staatssecretaris dient zo spoedig mogelijk de achterstand in de toepassing van het vigerende Functiewaarderingssysteem in gezinszorg, bejaardenzorg en wijkverpleging weg te werken en daarna dit systeem in zijn geheel te verbeteren. Verder moet hij bevorderen dat invloedrijke adviesorganen zoals de Ziekenfondsraad en de Nationale Raad voor de Volksgezondheid ook verpleegkundigen in hun raad zullen opnemen. De twaalfde aanbeveling is eveneens voor de staatssecretaris zelf en luidt als volgt: 

Teneinde de beroepsgroep in staat te stellen een door de overheid erkend orgaan in te stellen met betrekking tot de regeling, erkenning en registratie van verpleegkundig specialisten moet de overheid financiële ondersteuning bieden.  

Bestuurders van zorginstellingen krijgen het advies om ‘een stafconvent of adviesraad voor de verpleging’ in te stellen, om te waarborgen dat de stem van de beroepsgroep op centraal niveau in hun instelling doorklinkt. Ook moeten zij onderzoek doen naar de feitelijke werklast van verpleegkundigen, het ziekteverzuim onder hen verminderen en maatregelen nemen die het verpleegkundig en verzorgend werk aantrekkelijker zullen maken, bijvoorbeeld door nu eens serieus werk te maken van een functiedifferentiatie die aansluit op een opleidingsstelsel met meerdere niveaus.  De beroepsgroep zelf tenslotte dient vooral de versnippering in haar beroepsorganisaties tegen te gaan, want de overheid wil graag één gezaghebbende gesprekspartner.   

Kortom: het merendeel van de aanbevelingen richt zich op emancipatie en een betere positie van verpleegkundigen en verzorgenden. De Commissie vindt dat hiervoor een aanzienlijke som geld beschikbaar moet worden gesteld. Op 27 maart 1992 neemt het Kabinet een standpunt in over de aanbevelingen. Het eerste jaar zal het Kabinet 2,5 miljoen gulden uittrekken en de komende jaren steeds 5 miljoen beschikbaar stellen voor positieverbetering. Daarnaast zal nog eens 281 miljoen uitgetrokken worden voor arbeidsvoorwaardenverbetering en 381 miljoen voor meer handen aan het bed.

Bron: Anonymus (1990). ‘Wat Wöltgens niet wil doet Simons toch’. NRC Handelsblad 26-9-1990, pagina 7; Commissie Positiebepaling Beroep van Verpleegkundige en Verzorgende 1991, pag. 56.

1991-2005: Mieke Grypdonck hoogleraar Verplegingswetenschap in Utrecht

Bron: Jan van Hasselt. 

1988-2005. De geneeskundige faculteit in het UMC en Universiteit Utrecht is onder leiding prof. pr. Mebius Kramer en diens rechterhand verplegingswetenschapper Johanna Diepeveen-Speekenbrink ook met Verplegingswetenschap begonnen. In oktober 1988 halen zij de opleiding ‘Master Degree in Nursing’ die de Universiteit van Wales aanbiedt in samenwerking met Hogeschool Utrecht naar Utrecht. In september 1991 echter benoemen zij Prof. Dr. Mieke Grypdonck uit Leuven als gasthoogleraar en met ingang van 1996 tot half september 2005 is zij in Utrecht gewoon hoogleraar verplegingswetenschap. Veel verpleegkundigen kunnen zich haar oratie ‘Het leven boven de ziekte uittillen’ nog goed herinneren. Mieke begeleidde veertien Nederlandse promovendi. Daarnaast was zij vanaf september 1992 tot eind september 2009 eerst deeltijd hoogleraar en later gewoon hoogleraar verplegingswetenschap te Gent. Zij is gedurende twintig jaar betrokken geweest bij alle ontwikkelingen van belang op het gebied van de verpleegkunde in Nederland.  

1993: Een Landelijk Centrum Verpleging en Verzorging

Bron: Verpleegkunde Nieuws, 1993, fotograaf Theo Meijer. 

1993, 13 oktober: Het Landelijk Centrum voor Verpleging & Verzorging (later Expertisecentrum V&V) opent, met als eerste directeur de voormalig docent verpleegkunde Jan Bastiaanse. 

Na een geslaagde interventie door verplegingswetenschapper Prof. Dr. Carla Frederiks (Universiteit Maastricht) heeft de Rijksoverheid de intentie om een ‘huis voor de verpleging’ in te richten. Jaarlijks zal hier 5 miljoen gulden naar toe vloeien. Jan Bastiaanse, voormalig docent verpleegkunde binnen Vronestein Voorburg, doch anno 1993 voorzitter van het Netwerk Integrerende Verpleegkunde, wordt tot directeur benoemd. Hij blijkt uitstekende bemiddelende vaardigheden te bezitten en maakt van het LCV&V in Utrecht een centrum wat diensten verleent aan alle afzonderlijke beroepsorganisaties, die meer dan eens wankele, want zeer jonge besturen kennen. Voortaan kunnen beroepsverenigingen hun leden- en  financiële administratie uitzetten bij het LCV&V tegen enige betaling, en zij krijgen dan x keer per jaar een overzicht hoe ze ervoor staan. Dit is een ideaal aanbod voor prille beroepsverenigingen en vrijwel allen maakten ze er dus gebruik van. Zo leerden de bestuurders elkaar kennen, omdat ze elkaar regelmatig tegenkwamen. Dit leidde op den duur tot gezamenlijke vergaderingen door de ‘Club van 40’ met het LCV&V. 

1994: Het dienstverlenende karakter van het LCVV

Bron: Cecile aan de Stegge, die dit nieuwsblad van 1994 in bezit heeft.  

1994, eerste kwartaal. De voorkant van het eerste Kwartaalbericht van het LCV&V, waarop het beoogde dienstverlenende karakter van het Landelijk Centrum Verpleging & Verzorging aan de afzonderlijke beroepsverenigingen duidelijk naar voren komt. 

Bron: Cecile aan de Stegge. Met dank aan fotograaf Hans van den Bogaard voor de toestemming tot gebruik van de originele foto op deze manier.  

1994, eerste kwartaal. De achterkant van het eerste Kwartaalbericht van het LCVV, met onder andere   alle bureaumedewerkers van het LCVV van het eerste uur in beeld: v.l.n.r.: A.L.M. Kleijberg, medewerker financieel beheer, Mevr. Mr. A.A.C. Vlaskamp, juridisch beleidsmedewerker vanaf 1 mei, Mw. J.L. Nieuwenhuys, receptioniste, drs. J.K. Bastiaanse, directeur, Mw. Drs. E.C. Ruiter, projectmedewerkster, Mw. Mr. J.L. Grevink, directiesecretaresse, drs. T.A.J. Oostrom, beleidsmedewerker. 

1995: De Algemene Vergadering van Verenigingen in Verpleging en Verzorging

Bron: TVZ, Tijdschrift voor Verpleegkundigen 1996, nr. 7, pag. 199, met een foto van de toenmalige voorzitter Roos Nieweg. 

1996. De veelvuldige ontmoetingen tussen de diverse beroepsverenigingen onderling leiden in 1995 tot de oprichting van de Algemene Vergadering van Verenigingen in Verpleging en Verzorging (AVVV), die langzaam gestalte krijgt. Het platform wordt in 2000 door Minister Els Borst van Volksgezondheid, Welzijn en  Sport (D’66) erkend als ‘de’ spreekbuis namens de Nederlandse verpleegkundigen en verzorgenden.   

Bron: AVVV (Minke Nieuwboer als coördinator, Marfred Reers uit Heiloo als ontwerper, Drukkerij Uitkijkpost BV.). 

1997. Volgens het Jaarverslag van de AVVV uit 1997 zijn bij de AVVV 45 beroepsorganisaties aangesloten. Op pagina 26 en 27 van dit Jaarverslag staan ze allemaal vermeld.

2002-2004: Voorbereiding van de wettelijke regeling voor een verpleegkundig specialisme

Bron: Rob Bakker (Cecile aan de Stegge); Jaap Sijmons (Nysingh Advocaten Utrecht).  

2002-2004: V.l.n.r.: Rob Bakker (onderwijskundige, directeur van de Stichting GGz-Verpleegkundig Specialist te Utrecht) en Jaap Sijmons (jurist en filosoof, advocaat bij Nysingh Advocaten in Utrecht, tevens hoogleraar gezondheidsrecht aan de Universiteit Utrecht). Dit duo ontwerpt tussen 2002 en 2004 achter de schermen een regeling voor het verpleegkundig specialisme en denkt na over de meest adequate manier om een College Specialismen Verpleegkunde en een Registratiecommissie Specialismen Verpleegkunde in te richten. De regeling Verpleegkundig Specialismen wordt – na een handige interventie door Mieke Hollander (indertijd beleidsmedewerker bij de AVVV voor de Landelijke Regeling Verpleegkundige Vervolgopleidingen) – uiteindelijk formeel door de AVVV aangeboden aan het Ministerie van Volksgezondheid, en zal door het daarna in te stellen College ook weer worden gewijzigd. Daar bood het duo Bakker-Sijmons ook nadrukkelijk ruimte voor in hun eerste tekst.  

Bron: Stephanie Bakker (2020). Florence 2.0. De opkomst van de verpleegkundig specialist GGz. Utrecht: GGZ-VS, pag. 96-99.   

2004: Wettelijke regeling voor verpleegkundig specialisme aanvaard

Bron: Fotobureau Hendriksen/Valk, Den Haag  

2004, 14 december. Minister Hans Hoogervorst (VVD) van Volksgezondheid, Welzijn en Sport keurt de Wettelijke Regeling Specialismen Verpleegkunde op 14 december 2004 goed. Daarna gaat het installatieproces voor een College Specialismen Verpleegkunde en de Registratiecommissie Verpleegkundig Specialismen van start. 

Bron: Stephanie Bakker (2020). Florence 2.0. De opkomst van de verpleegkundig specialist GGz. Utrecht: GGZ-VS, pag. 96-97.

2006: AVVV gaat op in V&VN

Bron: V&VN.  

2006, 1 augustus. AVVV gaat op in Verpleegkundigen & Verzorgenden Nederland. Deze organisatie vertegenwoordigt dan 18.000 leden (allemaal verpleegkundigen). De landelijke beroepsorganisatie van Verzorgenden STING en het Landelijk Expertise Centrum Verpleging & Verzorging fuseren in 2011 ook met V&VN. Anno 2024 heeft V&VN 105.000 leden, merendeels verpleegkundigen.  

Bron: Jan Mulder, senioradviseur tuchtrecht bij V&VN.

2007: De Els Borst Award voor de ‘nurse practitioner’ van Petrie Roodbol

Bron: Dr. Petrie Roodbol.

2007: Dr. Petrie Roodbol wint de Els Borst Award voor haar inspanningen om de titel ‘nurse practitioner’ vanuit Amerika naar Nederland te halen. Hierdoor kunnen verpleegkundigen zoals Dorie van Hooff uit Alrijne, die als een van de eersten de master verpleegkundig specialist volgde aan Hogeschool Utrecht, voordat zij wettelijk als ‘verpleegkundig specialist’ kan worden geregistreerd, de titel van ‘nurse practitioner’ voeren.  

2019: Bij het afscheid nog even een nieuwe titel introduceren

Bron: Em. Prof. Dr. Petrie Roodbol.

2019: Prof. Dr. Petrie Roodbol wordt bij haar afscheid als Hoogleraar verpleegkundige innovaties en positionering aan de Universiteit Groningen geridderd als Officier in de Orde van Oranje Nassau. In haar afscheidswoord pleit ze ervoor het UMCG voortaan ‘Universitair Medisch Centrum voor Verpleeg- en Geneeskunde’ (UMCVG) te noemen. Een lonkend perspectief! 

2006: Installatie College Verpleegkundige Specialismen

Bron: Fotograaf Stijn Rademaker.

2006, 24 augustus. De oprichtingsvergadering van het College Verpleegkundige Specialismen vindt plaats met tien leden: Luke Vandeputte-Niemegeers (voorzitter), Mike Rozijn (secretaris), Arno van Rooijen (KNMG, indertijd projectleider implementatie verpleegkundig specialismen, foto), Amar Voogt, (GGZ-NHN/GGZ-VS, later benoemd tot vice-voorzitter), Riet van Dommelen (Hogeschool Utrecht), en als praktiserende specialisten Marion van Ool (Landelijk Overleg Verpleegkundig Specialisten), Hans Verkerk (GGZ-VS), Tineke van der Kruk (VVVG) en Marianne Arts-Sanders (NVNP). Vanuit de NVSPV schuift op den duur Didier Rammers aan. Er is plaats ingeruimd voor in totaal zes adviserende leden, te weten vertegenwoordigers van werkgeversorganisaties, opleidingscoördinatoren HBO en de secretaris van de toekomstige Registratiecommissie Specialismen Verpleegkunde.  

Bron: Stephanie Bakker (2020). Florence 2.0. De opkomst van de verpleegkundig specialist GGz. Utrecht: GGZ-VS, pag 101.

2009: Hoogwaardigheidsbekleders trots op eerste Registratie van Verpleegkundig specialisten

Bron: Fotograaf Guus Pauka. 

2009, 26 maart. De registratie van de eerste verpleegkundig specialisten in Nederland vindt plaats in aanwezigheid van (op de eerste rij v.l.n.r.) Arno van Rooijen (projectleider implementatie verpleegkundig specialismen), Lies Zuidema (voorzitter Registratiecommissie Specialismen Verpleegkunde), Luke Vandeputte-Niemegeers (dan voorzitter College Specialismen Verpleegkunde) , Marian Kaljouw (destijds voorzitter V&VN); Minister Ab Klink van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en (waarschijnlijk uit piëteit genodigd omdat zij veel voor V&VN en het ontstaan van het specialisme betekend had) oud-Minister Els Borst-Eilers. Achter Arno van Rooijen zien we het hoofd van Rob Bakker (directeur GGZ-VS),  rechts achter minister Borst-Eilers het hoofd van Riet van Dommelen (manager opleiding tot Hogeschool Utrecht). 

Bron: Redactie Tijdschrift voor Verzorgenden, 31 maart 2009. 

De eerste vier registreerde verpleegkundig specialisten met de betrokken ministers

Bron: Fotograaf Guus Pauka. 

2009, 26 maart. De eerste vier verpleegkundig specialisten die op het Ministerie van VWS worden geregistreerd op basis van artikel 14 van de Wet Beroepen in de Individuele Gezondheidszorg staan op deze foto. Van links naar rechts: Annemarie Bosch (verpleegkundig specialist intensieve zorg bij somatische aandoeningen, werkzaam bij een huisartspraktijk in Scheemda), Paula Mentink (verpleegkundig specialist preventieve zorg bij somatische aandoeningen, werkzaam bij GGD Groningen), Minister van Volksgezondheid Ab Klink, oud-minister van VWS Els Borst-Eilers, Wim Breeman (verpleegkundig specialist acute zorg bij somatische aandoeningen, werkzaam bij AmbulanceZorg Rotterdam Rijnmond), Monique Sijstermans (verpleegkundig specialist chronische zorg bij somatische aandoeningen, werkzaam bij de Cicero groep te Hoensbroek). Minister Klink noemde in zijn toespraak de redenen waarom hij blij is met  deze stap in de professionalisering van de verpleegkunde: de patiënt is erbij gebaat, getalenteerde verpleegkundigen blijven behouden en de zorg blijft betaalbaar.  

Bron: Redactie Tijdschrift voor Verzorgenden Nursing, 31 maart 2009. 

De eerste drie verpleegkundig specialisten GGz

Bron: Fotograaf Henriëtte Guest. 

2009, 8 december. Opening van het Register Verpleegkundig Specialismen GGz op het ministerie van VWS door inschrijving van de eerste drie verpleegkundig specialisten GGZ. Van links naar rechts: Luke Vandeputte-Niemegeers (voorzitter College Specialismen Verpleegkunde); Roy Le Doux (als zelfstandig beroepsbeoefenaar verbonden aan het Sociaal Psychiatrisch Zorgbureau en Praktijk ’t Lindeke in Halsteren; Age Hunse (indertijd vanuit GGz Friesland werkzaam in het algemeen ziekenhuis Nij Smellinghe in Drachten); Marian Kaljouw (destijds voorzitter V&VN); Léon van Halder (toen directeur-generaal Curatieve Zorg van het Ministerie VWS); Suzanne Knol (werkzaam bij het Expertisecentrum Persoonlijkheidsproblematiek circuit Langerdurende Behandeling en Zorg van Dimence in Almelo); Lies Zuidema (voorzitter Registratiecommissie Specialismen Verpleegkunde).  

Bron: Stephanie Bakker (2020). Florence 2.0. De opkomst van de verpleegkundig specialist GGz. Utrecht: GGZ-VS, pag. 104.

2020. Investeringsagenda zeggenschap en positionering verpleegkundigen. “Niets over ons, zonder ons.”

Dit is een brief van de nieuwe V&VN voorzitter prof. dr. Bianca Buurman aan de Minister van Volksgezondheid, geschreven na afloop van de heftige commotie in zorginstellingen én bij V&VN in de zomer van 2019 naar aanleiding van het bijna realiteit worden van de doelstelling van het Verpleegkundig Beroepsprofiel 2020. Jonge, pas afgestudeerde  HBVO-ers konden dan als ‘regieverpleegkundige worden aangesteld ‘boven’ jarenlang ervaren inservice-opgeleiden die niet zelden tal van extra cursussen doorlopen hadden. De laatsten ervoeren dit als zeer onrechtvaardig en voelden zich niet betrokken of gehoord. De zittende leiding van V&VN moest vertrekken, en vele leden namen afscheid; anderen stroomden juist toe.  

Bron: V&VN, Bianca Buurman. 

De samenvatting van de capaciteitsraming voor Physician Assistants en Masters ANP in de AGZ van 2024-2027

2024. De samenvatting van de capaciteitsraming voor Physician Assistants en Masters ANP in de AGZ van 2024-2027. Het Capaciteitsorgaan verwacht een jaarlijkse instroom van 348 personen. 

Bron: www.Capaciteitsorgaan.nl, geraadpleegd d.d. 17-6-2024.

De samenvatting van de capaciteitsraming voor verpleegkundig specialisten GGz

2024. De samenvatting van de capaciteitsraming voor verpleegkundig specialisten GGz. Het Capaciteitsorgaan vindt een instroom van 248 personen per jaar gewenst, te verdelen over de Stichting GGZ-VS en de opleidingen tot VS GGz aan Hogescholen.  

Bron: www.Capaciteitsorgaan.nl geraadpleegd d.d. 17-6-2024.